logo jacob israel de haan
logo jacob israel de haan

Niet één heeft zó goed het goede geweten.

Niet één heeft zó slecht het slechte gedaan.

En nu: verlaten voor mijn vuur gezeten,

Zie ik mij-zelve aan.

TINE NEDERVEEN-BARENDREGT

DE WAKE-UPCALL VAN JACOB ISRAËL DE HAAN 


“Wij hebben de zekerheid dat wij niet verstaan en niet verstaan worden”

Het is niet eenvoudig om de homo universalis Jacob Israël de Haan (1881-1924) in een paar woorden te duiden. De reden hiervoor is, dat De Haan niet een man was die lichtvoetig door het leven ging. Integendeel: De Haan reisde niet alleen fysiek naar verschillende landen en plaatsen, maar onderzocht ook onophoudelijk verschillende wegen in zijn geest, deed daar ondubbelzinnig verslag van, en was daardoor controversieel in verschillende kringen en landen.

De obstakels die hij tijdens zijn fysieke en geestelijke reizen tegenkwam, hebben hem mede gevormd tot de auteur De Haan zoals wij die kennen door zijn uitgebreid, veelzijdig en vaak provocerend oeuvre. Zijn sterk ontwikkeld rechtvaardigheidsgevoel zette hem daartoe aan. Hij schroomde daarbij niet om onverbloemd de waarheid te vertellen. Zijn aanpak was, om met de woorden van de Nederlandse schrijfster Charlotte Mutsaers te spreken, te vergelijken met een terroristische aanslag: de schrijver (terrorist) legt tijdbommen van inkt en kan daardoor grote verwarring, onrust of afkeer veroorzaken. En dat deed De Haan o.a. met het schrijven van twee homo-erotische romans, Pijpelijntjes (1904) en Pathologieën (1908), waarin hij openlijk over homoseksualiteit schrijft. Hij doorbrak daarmee een taboe, maar dat leverde hem tegelijkertijd veel negatieve publiciteit op, waardoor hij besloot nooit meer een roman te schrijven.

In het reisverhaal In Russische gevangenissen (1913), dat verhaalt over De Haans bezoeken aan enkele Russische gevangenissen in de jaren 1912-1913, stelt hij dat hij niets anders kan dan de waarheid vertellen over de inhumane leefsituatie van de politieke gevangenen met wie hij spreekt, ook al weet hij dat met zijn schrijven de positie van de politieke gevangenen kan verslechteren:

“Toch moet de waarheid worden gezegd. Namen heb ik bijna geheel verzwegen. Zij zouden onheil kunnen brengen. Maar verder vertel ik de waarheid geheel en al. En niets dan de waarheid. Zo waarlijk helpe mij God Almachtig.” (23)

De Haan werd, net als zijn zus en bekende schrijfster Carry van Bruggen, geboren in 1881 in een arm, groot joods-orthodox gezin, als zoon van een gazzen, ‘voorzanger’. Hij ontwikkelde zich op velerlei terreinen en was o.a. onderwijzer, socialist, jurist, schrijver, dichter en journalist. In 1919 vertrok De Haan, zonder zijn vrouw Johanna van Maarseveen, als journalist en inmiddels overtuigd zionist, voor het Algemeen Handelsblad naar Jeruzalem, om daar verslag te doen van de situatie  van de zionistische beweging. (Zijn feuilletons zijn gedigitaliseerd en te raadplegen op www.dbnl.nl ). Eenmaal in Jeruzalem trok hij zich het lot van de Arabieren erg aan en veranderde hij langzamerhand in een antizionist, wat hem uiteindelijk het leven heeft gekost. Op 30 juni 1924 werd hij op straat doodgeschoten door een lid van de seculiere zionistische beweging De Haganah.

Zijn taal was zijn wapen en zijn kracht, maar ook zijn kwetsbaarheid. Het Genootschap Jacob Israël de Haan, gevestigd in Amsterdam, heeft in de maand juni uitgebreid aandacht besteed aan De Haans 100-jarige sterfdag, onder het motto herdenken is beleven – herdenken is ontdekken. Uit de ruime belangstelling hiervoor bleek dat De Haan nog steeds het vermogen heeft om (literatuur)liefhebbers te boeien met zijn werk, persoonlijkheid en streven naar waarheid, in het belang van rechtvaardigheid.



We verstaan elkaar niet, ... of toch wel?

Als aankomend jurist schrijft De Haan in 1916 zijn proefschrift Rechtskundige significa en hare toepassing op de begrippen: “aansprakelijk, verantwoordelijk, toerekeningsvatbaar”. Zijn proefschrift is een fundamentele reflectie op taal. De Haan spreekt over het wezen van de taal in haar expressievermogen. Hij doelt hiermee op het ‘zijn’ van taal, juist doordat het zich kan expresseren. De Haan gaat, gestimuleerd door het motto van zijn proefschrift, ‘Betere Taal is beter Recht, op zoek naar een zuivere, ’logische’ taal voor de verbetering van de toenmalige rechtstaal, in het belang van een rechtvaardige samenleving op basis van taal. Een van de redenen om de rechtstaal te willen verbeteren, was volgens De Haan, dat de rechtstaal zowel in Nederland als in meerdere andere landen verwaarloosd was, of zoals hij zei: “Als wij klagen over de rechtstaal, dan is niet de taal de schuld, maar zij zelve hebben schuld, die de taal hebben verwaarloosd” (75-76). De Haan vraagt zich dan ook af “hoe groot het uitdrukkingsvermogen van de taal zou zijn, indien men zich altijd zorgvuldig had toegelegd op het spreken en schrijven van een zoo krachtig mogelijke en zoo zuiver mogelijke taal” (24-25).

Die vraag werd niet alleen door De Haan gesteld. Zowel in de Nederlandse als internationale context hield deze kwestie velen bezig, zoals bijvoorbeeld de Britse filosoof Lady Victoria Welby. Zij was bevriend met de Nederlandse schrijver en psychiater Frederik van Eeden, die op zijn beurt weer een goede vriend was van De Haan. Van Eeden bracht De Haan in contact met enkele werken van Welby over significs ‘significa’, betekenisleer ofwel een semiotische benadering van taal in de context van menselijke verstandhoudingen. In een van haar boeken, Significs and Language, doet zij een dringend beroep om de taal te laten aansluiten bij de ontwikkelingen van de tijd (zij verwijst naar de ontwikkelingen rond de industriële revolutie) en de taal daarbij tegelijkertijd te ontdoen van allerlei ballast, zoals het veelvuldig en soms (onbewust) foutief gebruik van beeldspraak, waardoor de taal misleidend en slordig wordt. En het is aan de mens om die taak op zich te nemen om, zoals zij schrijft, de taal kneedbaar te maken, bestendig tegen de maatschappelijke veranderingen en ontwikkelingen in de tijd. Dit gedachtegoed, en dan vooral het misleidende effect van beeldspraak in de onderlinge verstandhouding, sprak De Haan erg aan en hij heeft het verder uitgewerkt in zijn proefschrift.

Bij aanvang van zijn proefschrift doet hij twee uitspraken die het hele werk het aura van een onzinnige exercitie geven. De eerste uitspraak is dat “iedere taal betrekkelijk onvolkomen is”, de tweede “de zekerheid, dat wij niet verstaan en niet verstaan worden” (14-15). In principe zou daarmee zijn onderzoek afgedaan kunnen worden als niet relevant, weinig wetenschappelijk en van geen toegevoegde waarde voor de rechtspraak en de taalwetenschap. Immers, zijn proefschrift kan hij alleen maar schrijven in taal, ook al is de taal, zoals De Haan zelf beweert, niet toereikend genoeg om te beschrijven wat beschreven moet worden. En mocht het al lukken om het proefschrift in taal te vatten, dan is het zo goed als zeker dat de lezer er weinig van ‘verstaat’. Een heuse patstelling.

En toch laat De Haan het hier niet bij. Hij gaat de strijd aan met zijn eigen stellingen door op zoek te gaan naar een logische en pure taal, ofwel een volkomen taal, waarin mensen elkaar toch kunnen verstaan en ook verstaan worden. Dat levert opnieuw vragen op, aangezien De Haan schrijft:

“Eene volmaakt logische taal is niet bereikbaar. Doch naar het bereikbare behoort te worden gestreefd.” (39) De Haan lijkt met zijn significa te zoeken naar het maximaal haalbare, naar de beste consensus zowel voor de taal als voor de taalgebruiker. Hij legt, in de context van zijn persoonlijke

ontwikkeling tot jurist, specifiek de focus op het expressievermogen van de taal, omdat taal bij uitstek hét uitdrukkingsmiddel is voor de rechtskundige, aangezien het recht in taal wordt gevat en het recht wordt gesproken. Daarbij zag hij ook het belang voor de andere vaktalen, zoals hij schrijft: “Wie

het uitdrukkingsvermogen van de rechtstaal vergroot, vermeerdert de uitdrukkingsmacht van menige andere vaktaal. En omgekeerd [...]” (89). Maar, wat bedoelt De Haan nu eigenlijk met een zuivere en logische taal? En, misschien nog wel belangrijker, wat beoogde hij met zijn significa?



Een ‘zuiver’ woord tegenover een ‘ondoorzichtig’ woord

Een van De Haans volzinnen uit Besliste Volzinnen (1954) legt de essentie bloot van zijn onderzoek naar de significa: “Als we alleen woorden zouden gebruiken, waarvan de beteekenis vaststond, wat zou de wereld dan stil worden.” (5) Wat De Haan constateerde tijdens zijn significastudie, was dat sommige woorden twee tegengestelde betekenissen kunnen hebben. Het woord voor heilig bijvoorbeeld kan in het Hebreeuws ook ‘schandknaap’ betekenen. Dat verschijnsel wordt in de taalkunde ook wel polysemie genoemd: een taalteken kan meerdere betekenissen hebben. De Haan beoogde met zijn methode van de significa dat ieder woord in de rechtstaal zoveel mogelijk in de oorspronkelijke betekenis, dus één vaststaande betekenis, gebruikt diende te worden. Met andere woorden, het woord zoals het bedoeld is bij aanvang van de schepping, dus in zijn meest zuivere vorm, conform de adamistische taal van Walter Benjamin. De Haan noemt dat de zin van het woord. Als de rechtskundige ieder woord in zijn oorspronkelijke betekenis zou gebruiken, zo beweerde De Haan, dan zou de rechtspraak beter worden. Zijn motto was: “Betere taal is beter denken. En beter denken is beter recht.”

Een ondoorzichtig woord, het alternatief dat De Haan gebruikt voor een niet-zuiver, een niet-logisch en een niet in de oorspronkelijke betekenis gebruikt woord, biedt ruimte voor meerdere interpretaties en kan verwarring en miscommunicatie geven. In de rechtspraak dient dat zo veel mogelijk te worden voorkomen, zo stelt De Haan. Maar, en dat blijkt later in zijn denken, dit onzuivere en onlogische woordgebruik kan ook juist ruimte geven om zaken te beschrijven die in zuivere taal eigenlijk niet kunnen, vanwege de risico’s die daaraan kleven voor de betrokkenen. Denk hierbij aan de waarheid over het erbarmelijke lot van de politieke gevangenen, zoals hij dat zag. Hij moet zich dan bedienen van ironie. En de stijlfiguur van ironie gaat uit van het principe dat er iets anders gezegd wordt dan dat er bedoeld wordt. De Haan onderkent aan het einde van zijn proefschrift dat lang niet ieder mens in staat is een woord in de oorspronkelijke betekenis te gebruiken en te ontvangen en dat er dus altijd ondoorzichtige woorden zullen worden gebruikt, waarmee we elkaar, wonderlijk genoeg, toch voldoende blijken te kunnen verstaan en verstaan worden. Bovendien, en dat zet zijn streven naar een zuivere rechtstaal enigszins onder druk, kan een vonnis uiteindelijk ook begrepen worden als het in niet-zuivere bewoordingen wordt uitgesproken. De conclusie die hieruit volgt, is dat het beheer en onderhoud van de taal mensenwerk is en dus feilbaar.



“Wij hebben de zekerheid dat wij niet verstaan en niet verstaan worden”

Het is niet eenvoudig om de homo universalis Jacob Israël de Haan (1881-1924) in een paar woorden te duiden. De reden hiervoor is, dat De Haan niet een man was die lichtvoetig door het leven ging. Integendeel: De Haan reisde niet alleen fysiek naar verschillende landen en plaatsen, maar onderzocht ook onophoudelijk verschillende wegen in zijn geest, deed daar ondubbelzinnig verslag van, en was daardoor controversieel in verschillende kringen en landen.

De obstakels die hij tijdens zijn fysieke en geestelijke reizen tegenkwam, hebben hem mede gevormd tot de auteur De Haan zoals wij die kennen door zijn uitgebreid, veelzijdig en vaak provocerend oeuvre. Zijn sterk ontwikkeld rechtvaardigheidsgevoel zette hem daartoe aan. Hij schroomde daarbij niet om onverbloemd de waarheid te vertellen. Zijn aanpak was, om met de woorden van de Nederlandse schrijfster Charlotte Mutsaers te spreken, te vergelijken met een terroristische aanslag: de schrijver (terrorist) legt tijdbommen van inkt en kan daardoor grote verwarring, onrust of afkeer veroorzaken. En dat deed De Haan o.a. met het schrijven van twee homo-erotische romans, Pijpelijntjes (1904) en Pathologieën (1908), waarin hij openlijk over homoseksualiteit schrijft. Hij doorbrak daarmee een taboe, maar dat leverde hem tegelijkertijd veel negatieve publiciteit op, waardoor hij besloot nooit meer een roman te schrijven.

In het reisverhaal In Russische gevangenissen (1913), dat verhaalt over De Haans bezoeken aan enkele Russische gevangenissen in de jaren 1912-1913, stelt hij dat hij niets anders kan dan de waarheid vertellen over de inhumane leefsituatie van de politieke gevangenen met wie hij spreekt, ook al weet hij dat met zijn schrijven de positie van de politieke gevangenen kan verslechteren:

“Toch moet de waarheid worden gezegd. Namen heb ik bijna geheel verzwegen. Zij zouden onheil kunnen brengen. Maar verder vertel ik de waarheid geheel en al. En niets dan de waarheid. Zo waarlijk helpe mij God Almachtig.” (23)

De Haan werd, net als zijn zus en bekende schrijfster Carry van Bruggen, geboren in 1881 in een arm, groot joods-orthodox gezin, als zoon van een gazzen, ‘voorzanger’. Hij ontwikkelde zich op velerlei terreinen en was o.a. onderwijzer, socialist, jurist, schrijver, dichter en journalist. In 1919 vertrok De Haan, zonder zijn vrouw Johanna van Maarseveen, als journalist en inmiddels overtuigd zionist, voor het Algemeen Handelsblad naar Jeruzalem, om daar verslag te doen van de situatie  van de zionistische beweging. (Zijn feuilletons zijn gedigitaliseerd en te raadplegen op www.dbnl.nl ). Eenmaal in Jeruzalem trok hij zich het lot van de Arabieren erg aan en veranderde hij langzamerhand in een antizionist, wat hem uiteindelijk het leven heeft gekost. Op 30 juni 1924 werd hij op straat doodgeschoten door een lid van de seculiere zionistische beweging De Haganah.

Zijn taal was zijn wapen en zijn kracht, maar ook zijn kwetsbaarheid. Het Genootschap Jacob Israël de Haan, gevestigd in Amsterdam, heeft in de maand juni uitgebreid aandacht besteed aan De Haans 100-jarige sterfdag, onder het motto herdenken is beleven – herdenken is ontdekken. Uit de ruime belangstelling hiervoor bleek dat De Haan nog steeds het vermogen heeft om (literatuur)liefhebbers te boeien met zijn werk, persoonlijkheid en streven naar waarheid, in het belang van rechtvaardigheid.


We verstaan elkaar niet, ... of toch wel?

Als aankomend jurist schrijft De Haan in 1916 zijn proefschrift Rechtskundige significa en hare toepassing op de begrippen: “aansprakelijk, verantwoordelijk, toerekeningsvatbaar”. Zijn proefschrift is een fundamentele reflectie op taal. De Haan spreekt over het wezen van de taal in haar expressievermogen. Hij doelt hiermee op het ‘zijn’ van taal, juist doordat het zich kan expresseren. De Haan gaat, gestimuleerd door het motto van zijn proefschrift, ‘Betere Taal is beter Recht, op zoek naar een zuivere, ’logische’ taal voor de verbetering van de toenmalige rechtstaal, in het belang van een rechtvaardige samenleving op basis van taal. Een van de redenen om de rechtstaal te willen verbeteren, was volgens De Haan, dat de rechtstaal zowel in Nederland als in meerdere andere landen verwaarloosd was, of zoals hij zei: “Als wij klagen over de rechtstaal, dan is niet de taal de schuld, maar zij zelve hebben schuld, die de taal hebben verwaarloosd” (75-76). De Haan vraagt zich dan ook af “hoe groot het uitdrukkingsvermogen van de taal zou zijn, indien men zich altijd zorgvuldig had toegelegd op het spreken en schrijven van een zoo krachtig mogelijke en zoo zuiver mogelijke taal” (24-25).

Die vraag werd niet alleen door De Haan gesteld. Zowel in de Nederlandse als internationale context hield deze kwestie velen bezig, zoals bijvoorbeeld de Britse filosoof Lady Victoria Welby. Zij was bevriend met de Nederlandse schrijver en psychiater Frederik van Eeden, die op zijn beurt weer een goede vriend was van De Haan. Van Eeden bracht De Haan in contact met enkele werken van Welby over significs ‘significa’, betekenisleer ofwel een semiotische benadering van taal in de context van menselijke verstandhoudingen. In een van haar boeken, Significs and Language, doet zij een dringend beroep om de taal te laten aansluiten bij de ontwikkelingen van de tijd (zij verwijst naar de ontwikkelingen rond de industriële revolutie) en de taal daarbij tegelijkertijd te ontdoen van allerlei ballast, zoals het veelvuldig en soms (onbewust) foutief gebruik van beeldspraak, waardoor de taal misleidend en slordig wordt. En het is aan de mens om die taak op zich te nemen om, zoals zij schrijft, de taal kneedbaar te maken, bestendig tegen de maatschappelijke veranderingen en ontwikkelingen in de tijd. Dit gedachtegoed, en dan vooral het misleidende effect van beeldspraak in de onderlinge verstandhouding, sprak De Haan erg aan en hij heeft het verder uitgewerkt in zijn proefschrift.

Bij aanvang van zijn proefschrift doet hij twee uitspraken die het hele werk het aura van een onzinnige exercitie geven. De eerste uitspraak is dat “iedere taal betrekkelijk onvolkomen is”, de tweede “de zekerheid, dat wij niet verstaan en niet verstaan worden” (14-15). In principe zou daarmee zijn onderzoek afgedaan kunnen worden als niet relevant, weinig wetenschappelijk en van geen toegevoegde waarde voor de rechtspraak en de taalwetenschap. Immers, zijn proefschrift kan hij alleen maar schrijven in taal, ook al is de taal, zoals De Haan zelf beweert, niet toereikend genoeg om te beschrijven wat beschreven moet worden. En mocht het al lukken om het proefschrift in taal te vatten, dan is het zo goed als zeker dat de lezer er weinig van ‘verstaat’. Een heuse patstelling.

En toch laat De Haan het hier niet bij. Hij gaat de strijd aan met zijn eigen stellingen door op zoek te gaan naar een logische en pure taal, ofwel een volkomen taal, waarin mensen elkaar toch kunnen verstaan en ook verstaan worden. Dat levert opnieuw vragen op, aangezien De Haan schrijft:

“Eene volmaakt logische taal is niet bereikbaar. Doch naar het bereikbare behoort te worden gestreefd.” (39) De Haan lijkt met zijn significa te zoeken naar het maximaal haalbare, naar de beste consensus zowel voor de taal als voor de taalgebruiker. Hij legt, in de context van zijn persoonlijke

ontwikkeling tot jurist, specifiek de focus op het expressievermogen van de taal, omdat taal bij uitstek hét uitdrukkingsmiddel is voor de rechtskundige, aangezien het recht in taal wordt gevat en het recht wordt gesproken. Daarbij zag hij ook het belang voor de andere vaktalen, zoals hij schrijft: “Wie

het uitdrukkingsvermogen van de rechtstaal vergroot, vermeerdert de uitdrukkingsmacht van menige andere vaktaal. En omgekeerd [...]” (89). Maar, wat bedoelt De Haan nu eigenlijk met een zuivere en logische taal? En, misschien nog wel belangrijker, wat beoogde hij met zijn significa?


Een ‘zuiver’ woord tegenover een ‘ondoorzichtig’ woord

Een van De Haans volzinnen uit Besliste Volzinnen (1954) legt de essentie bloot van zijn onderzoek naar de significa: “Als we alleen woorden zouden gebruiken, waarvan de beteekenis vaststond, wat zou de wereld dan stil worden.” (5) Wat De Haan constateerde tijdens zijn significastudie, was dat sommige woorden twee tegengestelde betekenissen kunnen hebben. Het woord voor heilig bijvoorbeeld kan in het Hebreeuws ook ‘schandknaap’ betekenen. Dat verschijnsel wordt in de taalkunde ook wel polysemie genoemd: een taalteken kan meerdere betekenissen hebben. De Haan beoogde met zijn methode van de significa dat ieder woord in de rechtstaal zoveel mogelijk in de oorspronkelijke betekenis, dus één vaststaande betekenis, gebruikt diende te worden. Met andere woorden, het woord zoals het bedoeld is bij aanvang van de schepping, dus in zijn meest zuivere vorm, conform de adamistische taal van Walter Benjamin. De Haan noemt dat de zin van het woord. Als de rechtskundige ieder woord in zijn oorspronkelijke betekenis zou gebruiken, zo beweerde De Haan, dan zou de rechtspraak beter worden. Zijn motto was: “Betere taal is beter denken. En beter denken is beter recht.”

Een ondoorzichtig woord, het alternatief dat De Haan gebruikt voor een niet-zuiver, een niet-logisch en een niet in de oorspronkelijke betekenis gebruikt woord, biedt ruimte voor meerdere interpretaties en kan verwarring en miscommunicatie geven. In de rechtspraak dient dat zo veel mogelijk te worden voorkomen, zo stelt De Haan. Maar, en dat blijkt later in zijn denken, dit onzuivere en onlogische woordgebruik kan ook juist ruimte geven om zaken te beschrijven die in zuivere taal eigenlijk niet kunnen, vanwege de risico’s die daaraan kleven voor de betrokkenen. Denk hierbij aan de waarheid over het erbarmelijke lot van de politieke gevangenen, zoals hij dat zag. Hij moet zich dan bedienen van ironie. En de stijlfiguur van ironie gaat uit van het principe dat er iets anders gezegd wordt dan dat er bedoeld wordt. De Haan onderkent aan het einde van zijn proefschrift dat lang niet ieder mens in staat is een woord in de oorspronkelijke betekenis te gebruiken en te ontvangen en dat er dus altijd ondoorzichtige woorden zullen worden gebruikt, waarmee we elkaar, wonderlijk genoeg, toch voldoende blijken te kunnen verstaan en verstaan worden. Bovendien, en dat zet zijn streven naar een zuivere rechtstaal enigszins onder druk, kan een vonnis uiteindelijk ook begrepen worden als het in niet-zuivere bewoordingen wordt uitgesproken. De conclusie die hieruit volgt, is dat het beheer en onderhoud van de taal mensenwerk is en dus feilbaar.

Wees alert!

De Haans wake-upcall is vooral bedoeld om ons bewust te maken van de kracht van een machtig uitdrukkingsmiddel als de taal. De taalgebruiker speelt de hoofdrol: hij dient zich goed te realiseren hoe hij de taal gebruikt en met welk doel. Dat lijkt een open deur. Maar juist in deze tijd, met alle vormen van sociale media, waar nepnieuws niet te onderscheiden lijkt van echt nieuws, denk ik, dat De Haan nadrukkelijk zou adviseren ons constant af te vragen: begrijp ik de boodschap goed of wordt er toch iets anders bedoeld? Of, volgens De Haans significa: gaat het om zuivere berichtgeving of is de berichtgeving ondoorzichtig?

Tine Nederveen (1957) werkt als freelance bestuursadviseur en promoveerde in 2023 aan de Universiteit Leiden op de taal in werk van Jacob Israël de Haan. Contact: t.nederveen.barendregt@gmail.com

Tine Nederveen-Barendregt

Wees alert!

De Haans wake-upcall is vooral bedoeld om ons bewust te maken van de kracht van een machtig uitdrukkingsmiddel als de taal. De taalgebruiker speelt de hoofdrol: hij dient zich goed te realiseren hoe hij de taal gebruikt en met welk doel. Dat lijkt een open deur. Maar juist in deze tijd, met alle vormen van sociale media, waar nepnieuws niet te onderscheiden lijkt van echt nieuws, denk ik, dat De Haan nadrukkelijk zou adviseren ons constant af te vragen: begrijp ik de boodschap goed of wordt er toch iets anders bedoeld? Of, volgens De Haans significa: gaat het om zuivere berichtgeving of is de berichtgeving ondoorzichtig?


Tine Nederveen (1957) werkt als freelance bestuursadviseur en promoveerde in 2023 aan de Universiteit Leiden op de taal in werk van Jacob Israël de Haan. Contact: t.nederveen.barendregt@gmail.com

Tine Nederveen-Barendregt